-
1 warm maken
гл.общ. нагревать -
2 iemand voor iets warm maken
iemand voor iets warm makenintéresser qn. à qc. -
3 iets warm maken
iets warm maken(faire) chauffer qc. -
4 iemand voor iets warm maken
iemand voor iets warm makenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > iemand voor iets warm maken
-
5 iets warm maken
iets warm makenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > iets warm maken
-
6 het hoofd warm maken
мест.общ. (iem.) раздражать (кого-л.) -
7 zich warm maken
гл.общ. разгорячиться -
8 warm
1 [met hoge temperatuur] warm, hot♦voorbeelden:1 warme bronnen • hot/thermal springswarm water • hot waterwarm eten • hot mealhet warm hebben • be warm/hotniet warm of koud van iets worden • blow neither hot nor cold, be quite indifferent to somethinghet begon (lekker) warm te worden in de kamer • the room was warming upiets warms • something warm/hot (to eat/drink)¶ je bent warm! • you are (getting) warm/hot!iets warm houden • 〈 figuurlijk〉 keep something to the fore, keep something alive; 〈 letterlijk〉 keep something warm/hotII 〈 bijvoeglijk naamwoord, bijwoord〉1 [de warmte vasthoudend] warm♦voorbeelden:iemand zijn warme dank betuigen • express one's heartfelt thanks to someoneeen warm voorstander van iets zijn • be an ardent/a fervent supporter of somethingiemand iets warm aanbevelen • recommend something warmly to someoneiemand voor iets warm maken • rouse someone's interest in something4 een warme stem • a warm/pleasant voicewarm van toon • in a warm/pleasant tone -
9 warm
♦voorbeelden:warm eten • manger chaudhet warm hebben • avoir chaudhet is warm (weer) • il fait chaudzich warm kleden • s'habiller chaudementhet warm krijgen • commencer à avoir chaudwarm lopen voor iets • se passionner pour qc.iets warm maken • (faire) chauffer qc.iemand voor iets warm maken • intéresser qn. à qc.ik word er niet warm of koud van • ça ne me fait ni chaud ni froidde motor wordt warm • le moteur chauffeeen warm voorstander van iets zijn • être un chaud partisan de qc.iemand iets warm aanbevelen • recommander vivement qc. à qn.¶ je bent warm! • tu brûles!iets warm houden • tenir qc. au chaudhet ging er warm (aan) toe • cela a chauffé -
10 warm
adj. warm; warm (van karakter), hartelijk; hard, gevaarlijk, "heet"; opgewonden; in brand staan--------v. verwarmen; opwarmen; opwinden; zich opwinden; aantrekken (zich tot iemand aangetrokken voelen)warm1[ wo:m] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 warmte♦voorbeelden:1 come in and have a warm! • kom binnen en warm je wat!the warm of his office • de warmte van zijn kantoor————————warm2〈bijvoeglijk naamwoord; warmness〉3 warmbloedig ⇒ hartstochtelijk, vurig♦voorbeelden:keep a place warm for someone • een plaats voor iemand openhoudenyou are getting warm/warmer • je brandt je!, warm! 〈 bij spel, bijvoorbeeld met betrekking tot verstopt voorwerp〉————————warm3♦voorbeelden:1 warm to something • geïnteresseerd raken in iets, de smaak te pakken krijgen van ietswarm to/toward(s) someone • iets gaan voelen voor iemand→ warm up warm up/II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:→ warm up warm up/ -
11 warm up
v. verwarmen; warm maken; opwarmen, de spieren losmaken (sport); opwarmingwarm up♦voorbeelden:1 warm up to something • opgaan in/enthousiast worden over ietsII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
12 warm the bench
de bank warm maken -
13 make things warm for someone
-
14 chauffer
chauffer [sĵoofee]♦voorbeelden:salle qui chauffe terrible • zaal die op zijn kop staatfaire chauffer • warm maken, opwarmen→ colleII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 verwarmen ⇒ verhitten, stoken♦voorbeelden:→ oreille→ boisv1) warm worden/lopen2) verwarmen, verhitten3) stoken5) klaarstomen [leerling]6) jatten -
15 opwarmen
-
16 emballer
emballer [ãbaalee]2 〈vulgair; iemand〉de nor, de bak indraaien ⇒ in de lik zetten, opbergen3 te veel toeren laten maken ⇒ over zijn toeren jagen, boven zijn toeren laten draaien♦voorbeelden:ça ne nous emballe pas • we zijn er niet kapot van♦voorbeelden:1. v1) verpakken, inpakken2. s'emballerv1) op hol slaan -
17 réchauffer
réchauffer [reesĵoofee]3 aanwakkeren ⇒ nieuw leven inblazen, aanvuren♦voorbeelden:♦voorbeelden:1. v1) (op)warmen2) verwarmen3) aanwakkeren2. se réchaufferv -
18 enthuse
v. enthousiastII 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
19 tiédir
tiédir [tjeedier]1 lauw, warm worden ⇒ zoel worden♦voorbeelden:laisser tiédir • laten afkoelenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 lauw, warm maken -
20 erwärmen
См. также в других словарях:
Ofen — 1. Alle wie aus Einem Ofen. 2. Alte Oefen feget man schwerlich. – Henisch, 1037, 46; Petri, II, 10. Böhm.: V staré peci d ábel topí. (Čelakovský, 309.) Poln.: W starém piecu diabeł pali. (Čelakovský, 309.) 3. An grossen öfen ist sich gut zu… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Ohr — 1. An den Ohren erkennt man den Esel. 2. An den Ohren erkennt man die halben, am Schreien die Stocknarren. Lat.: Ex verbis fatuos, ex aure tenemus asellum. (Chaos, 951.) 3. Bei tauben Ohren ist jede Predigt verloren. 4. Bei weiten Ohren und… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Flemish people — Infobox Ethnic group group=Flemings (Vlamingen) caption= poptime=6,550,000 (2006 estimate) region1=flag|Belgium pop1=6,230,000 ref1= cite web title=Structuur van de bevolking België / Brussels Hoofdstedelijk Gewest / Vlaams Gewest / Waals Gewest… … Wikipedia
Hund — 1. A guate Hund ve laft se nit1 u2 an schlecht n is kua Schad. (Unterinnthal.) – Frommann, VI, 36, 63. 1) Verläuft sich nicht. 2) Und. 2. A klenst n Hund na hengt mer di grössten Prügel ou (an). (Franken.) – Frommann, VI, 317. 3. A muar Hüünjen a … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Maul — 1. Alle Mäuler sind Schwesterkinder. Sie essen alle gern etwas Gutes. It.: Tutte le bocche sono sorelle. (Pazzaglia, 34, 10.) 2. Besser, dass ma dem Mul e Brötli chaufe, as all schwätze. (Appenzell.) Besser dem Munde einen guten Bissen geben, als … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Leute — 1. A de richa Lüta werd ma nüd rüdig1. – Sutermeister, 143; Tobler, 371. In Appenzell: Von den reichen Leuten bekommt man nicht leere Hände. (Tobler.) 2. Albern Leut dienen nicht in die Welt. – Petri, II, 4. 3. Alberne Lüe sind ock Lüe. (Hannover … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Tag — 1. Alen Doach hîsch, äs mäkest hîsch; un Sangtich hîsch, dâd äs hîsch. (Siebenbürg. sächs.) – Schuster, 368. 2. All Dag is ken Joarmarkt. (Strelitz.) 3. All Dage is kîn Sonndag (kîn Karkmess, sün kîn Fangeldage). (Oldenburg.) 4. All Doag wat Nîgs … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Kind — 1. Ach, dass ich meine armen Kinder so geschlagen, klagte der Bauer, und sie waren des Pfaffen. – Eiselein, 375. 2. Alle Kinder werden mit Weinen geboren. Lat.: Clamabunt E et A quotquot nascuntur ab Eva. (Binder I, 193; II, 497; Seybold, 77.) 3 … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Bauer (der) — 1. Armer Bauern Kälber und reicher Herren Töchter werden nicht alt. – Kirchhofer, 347. 2. Auch der Bauer isst nicht ungesalzen. Was ihm indess von seinem Schulzen, Landrath oder Pfarrer vorgepredigt wird, ist in der Regel nicht mit attischem… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Herr — 1. Ain Herr, der zu lugen lust hat, dess diener seind alle gottloss. – Agricola II, 221. 2. Alle sind Herren, wer ist Sklave? 3. Alles kamme unsem leiwen Heren alleine anvertruggen, awwer kein jung Méaken un kein draug Hög. (Westf.) Alles kann… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Feuer — 1. Bedecktes Feuer glimmt unter der Asche. Frz.: Peu bien couvert, comme dit ma bru, par sa cendre est entretenu. 2. Bedecktes – Feuer, grössre Hitze. – Winckler, XX, 42. 3. Bedecktes Feuer hitzt am meisten. – Winckler, XI, 96. Frz.: Le feu plus… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon